zaterdag 25 oktober 2025

Tien jaar EdgeZero

 

EdgeZero Editie 2024

Tien jaar van vurige penstrijd, bloed, zweet, koffie en pixels. Een decennium van de beste Nederlandstalige fantastische verhalen en een selectie die elk jaar weer belooft dat het genre nog springlevend is. Dat is de belofte althans. De werkelijkheid is, zoals altijd, genuanceerder.

Deze jubileumbundel ademt ambitie. Van Tais Tengs barokke kosmos tot Pan Robinsons duistere neovictoriaanse horror; van Luikhovens metafysische experimenten tot Drenths sensueel-morbide verbeelding. De jury heeft duidelijk gekozen voor rijkheid en variatie. Sciencefiction, fantasy en horror lopen hier niet netjes hand in hand; ze botsen, vloeken en kietelen elkaar tot iets wat je met enige welwillendheid een laboratorium van verbeelding kunt noemen.

Er is vakmanschap, soms verbluffend zelfs. Sommige verhalen getuigen van literaire beheersing en structureel raffinement waar menig literaire uitgever jaloers op mag zijn. Maar er is ook de andere kant: de ruis, de overambitie, de verhalen die net te ver willen vliegen en dan smelten in hun eigen zon. Dat hoort bij EdgeZero. Het is geen keurige bloemlezing, maar een veldslag tussen visie en vaardigheid.

Toch is het knap hoe deze bundel de breedte van het genre weet te tonen zonder te vervallen in vrijblijvendheid. De rode draad is menselijkheid, in al haar vreemde, wanhopige, heroïsche gedaanten. Zelfs de verhalen die zich ver buiten de realiteit wagen, raken aan iets herkenbaars, iets dat knaagt of troost.

Als geheel is EdgeZero 2024 een staalkaart van het Nederlandstalige fantastische talent, grillig, oneven, maar vitaal. Een bundel die niet alleen gelezen wil worden, maar ook bevochten. En dat is precies waarom ik ervan hou.

Laten we meteen in het diepe springen, waarom ook niet. Hier mijn mening over de verhalen, op volgorde … en er zijn spoilers, dus ik waarschuw maar vast …

 

Grootadmiraal Isabella komt thuis van de grensoorlogen – Tais Teng
Barokke, satirische space opera waarin grandeur en ironie botsen. Tengs universum fonkelt van ideeën en snedige dialogen; zijn heldin is een icoon, meer concept dan mens. Dat levert schitterende scènes op, maar houdt je emotioneel net op afstand. Het verhaal is een elegante oefening in kosmische spot, met adel, eer en genetica als mikpunt. Soms overheerst pastiche de dramatische kern, toch is het vakwerk onmiskenbaar: inventief, geestig, meedogenloos in zijn glimlach. Bewondering meer dan ontroering, maar wat een show.

De draad kwijt – Pan Robinson
Gotische horror in 1888-Londen: mist, zenuwkwaal, en een afdaling waarin liefde, waanzin en metafysische dreiging samensmelten. Robinson schrijft zintuiglijk en precies; de sfeer schuift van historisch drama naar existentiële gruwel zonder ooit de toon te verliezen. De opbouw is traag maar trefzeker, met een finale die als een koude hand naijlt. Referenties aan Victorian Gothic voelbaar, maar nooit imitatie. Een somber, volwassen meesterstuk dat de bundel meteen gewicht geeft en laat zien hoe stijl en psychologische intensiteit elkaar kunnen versterken.

Bushalte – Alexander Verbeek-van den Toren
Melancholische SF over spijt en identiteit via een vondst die blijft resoneren: de Zelfconventie, waar je je parallelle zelf ontmoet. De toon is teder en beheerst; gesprekken glijden langs gemiste levens en stille verlangens. Conceptueel sterk en emotioneel geloofwaardig, al blijft de uitvoering bewust zacht, bijna voorzichtig. Daardoor mist de tekst net de angel die onvergetelijkheid prikt. Wel een mooi gedoseerde miniatuur: warm, helder, integer, een stilstaan tussen werelden dat meer fluistert dan schreeuwt en nog even natrilt nadat de bus weer vertrekt.

Winterval – Maarten Luikhoven & Mike Jansen
Grimdark van ijs en lichaam: magie als vuil werk, imps als ruwe motoren, overleven als reeks smerige keuzes. De wereldbouw is rauw en coherent; de actie is tastbaar, zonder romantiek. De morele kern is consequent: macht vreet waardigheid, en elke truc heeft een prijs. Afkeer wordt esthetiek, maar functioneel, niet gratuit. Het verhaal laat geen hoop, wél een beklijvend beeld van menselijkheid op nul graden. Een van de hardste, best gecomponeerde stukken in de bundel; wreed, maar overtuigend en memorabel.

Quantumdochter – Erwin Colson Thimister
Multiversum als ethisch mijnenveld: een ouder die moet kiezen tussen werkelijkheden waarin zijn kind anders bestaat. Thimister schrijft helder en beheerst, met juist genoeg theorie om geloofwaardig te blijven. De emotie zit onder het oppervlak, wat bewondering wekt maar de huivering dempt. Toch beklijft de centrale vraag: wat weegt zwaarder, waarheid of liefde, consistentie of troost? Intellectueel rijk, zorgvuldig opgebouwd, misschien te koel voor catharsis, maar precies daardoor verontrustend eerlijk. Poëzie op droge ijsvlakten, waar elke stap knarst.

Het truffelveld – Jan J.B. Kuipers
Folklore-horror die begint als landelijke idylle en eindigt als morele nachtmerrie. Kuipers schrijft zintuiglijk en ritmisch, met aarde, vocht en schimmel als tastbaar decor. Het onheil kruipt traag maar onafwendbaar binnen; hebzucht en cyclus zijn de stille motoren. De afloop is iets te keurig in zijn afwikkeling, maar de reis is meesterlijk: onderhuids, klassiek, onverbiddelijk. Het voelt als een volksverhaal dat je al kende en nu pas begrijpt—waar de grond luistert, en elke oogst zijn prijs opeist.

Wil je wat gezelschap? – Frank Roger
Scheermesdunne satire op de commercialisering van eenzaamheid. In een bar bestel je geen drankje, maar een AR-gezellin die “persoonlijk” blijkt te upsellen: vriendschap als verkoopkanaal. Roger schrijft kaal en trefzeker; het enge is hoe herkenbaar het voelt. De pointe is kil en ambivalent: je drinkt je espresso weer alleen, winst of verlies? Geen bloed, geen schreeuw; alleen frictie, servicevoorwaarden en een glimlach die iets te professioneel is. Subtiel venijn dat je ongemakkelijk laat achterblijven.

Goudvonkend engelenhaar – Sophia Drenth
Zinnelijke dark fantasy over schoonheid, schuld en verraad, geschreven met Drenth’s kenmerkende intensiteit. Haar taal is lichaam: geur, huid, zonde. Beeldspraak is rijk maar doelgericht; niets is loos decor. Het verhaal verleidt en verwondt tegelijk en weigert goedkoop troostend te worden. Het slot is hard, onvermijdelijk, en precies getimed. Een hoogtepunt dat laat zien hoe emotie, gotiek en morele scherpte elkaar kunnen versterken zonder melodrama. Glanzend en rottend in één adem.

De tranen van onze lieve Heer – Maarten Luikhoven & Finn Audenaert
Allegorie tussen bijbels en blasfemisch: een wonder wordt grondstof, geloof wordt markt. De toon balanceert knap tussen sacraal en droog-ironisch; de auteurs moraliseren niet, ze laten zien. Soms wiebelt de focus - satire of mystiek? - maar precies die frictie maakt het intrigerend. Het verhaal vraagt wat er overblijft van heiligheid zodra mensen er winst op kunnen boeken. Antwoord: modder, glans, en een pijnlijk herkenbare logica. Onevenwichtig, maar dapper en prikkelend in zijn onrust.

Vaders dochter, moeders liefde – Jaap Boekestein
Gotische bekentenis in koortsige ik-stem. Anemoon adoreert haar vader, haat de nieuwe bruid, en glijdt naar het dierlijke. De stijl hamert - herhaling, uitroep, ritme - op het randje van melodrama, maar dat past bij de bezeten blik. Hekserij, vampirische macht en erfzonde vervlechten zich zonder ironie; het is geen pastiche, maar een open wond. Iets minder retorische overdaad had dieper gesneden, toch blijft het barok, zinnelijk en duister overtuigend.

Lunch in het gras – Joost Uitdehaag
Idyllische picknick kantelt naar een subtiele simulatiekritiek. De toon is licht, bijna zondagmiddag-achtiger, maar onder het gras trilt onrust: kunstmatige natuur, geprogrammeerde gesprekken, licht op commando. Uitdehaag schrijft helder en ironisch; referenties aan Manets schilderij kleuren de thematiek van blik en begeerte. Geen grote twist, wel een elegante desintegratie die laat voelen hoe “echt” als stijlmiddel kan worden ingezet. Een geslepen miniatuur over authenticiteit die net genoeg rafelt om te blijven hangen.

Dansers beat – Django Mathijsen
Populaire SF met ziel: muziek, tech en expressie smelten samen in een ritmisch verhaal dat leest als een track. Toegankelijk en filmisch, maar met een existentiële onderlaag over vrijheid en controle. Dialogen zijn vlot, emotionele beats landden precies; de afwikkeling is iets te netjes, maar het traject swingt. Mathijsen herinnert dat sciencefiction ook mag grooven - en dat menselijkheid het beste instrument blijft, zelfs in een wereld van algoritmen en metronomen.

De sterren, de eenzaamheid – Edward van Egmond & Paula Sheperd
Stille, heldere SF-elegie: verkenner Joanne, een kristallen lokroep, en boord-AI Rodney die leert rouwen. De taal is koel en precies, de emotie gedoseerd; geen spektakel, wel kosmische weemoed. De omkering, de AI als troostzoeker, de mens als anker, geeft het verhaal menselijkheid zonder sentiment. Het voelt als licht dat op afstand warm blijft: een verhaal over verbinding wanneer niemand meer antwoordt. Subtiel, professioneel, met lange naschok.

Manjit – Ruben De Baerdemaeker
Victoriaanse mind-thriller met steampunkaccent: een mentaliste die gedachten niet leest maar vormt. Wetenschap, kolonialisme en agency botsen in precieze, ironische zinnen. De oorsprong in Lonavala geeft moreel gewicht; het slot is zowel verontrustend als ontroerend. Geen gadgetshow, maar machtsverschuiving in salons, labs en hoofden. De Baerdemaeker durft groot te denken en exact te schrijven. Een parel die intellect en emotie verenigt zonder preek, met een nasmaak van verantwoordelijkheid.

Wolkenzoon – F.P.G. Camerman
Ascetische transhumanistische vertelling: een overleden vader als digitale afdruk, geactiveerd voor nut. Tijd en eenzaamheid worden voelbaar via iteraties en taal; een private codetaal wordt verzet tegen instrumentalisering. Het gruwelijkste moment is administratief - uitzetten als routine - en juist dat snijdt. De zoon blijft wat vlak, maar de morele helderheid en consequente toon maken het ijzingwekkend menselijk. Een moderne spookvertelling die in RAM rondwaart.

De verborgen herinneringen aan Nieuw Versaille – Laura Scheepers & Mike Jansen
Stoom, roet, offers: een verslaafde magiër en een escort dalen af in een fabriek-kathedraal met stoomsoldaten. De wereld is industrieel tastbaar; de ethiek zwart—magie en industrie draaien op bloed. Actie is hard en functioneel; de climax is venijnig en consequent. Herhaling van het m-poedermotief slijt iets, maar het geheel blijft strak, dreigend en memorabel. Heritage van schuld in tandwielen gegoten.

Geestesoproeping – Eddy C. Bertin & Brenda Bertin
Klassieke séance met meta-mes: een rancuneuze auteur blijkt dood en wordt door zijn rivaal opgeroepen als “demon” om postuum te ghostwriten. De structuur—ritueel, verschijning, onthulling, ironische coda—klopt als een klok. Zwarte kaarsen, wierook, koude kamer: zintuiglijk en precies. Lamberts’ tirades rekken iets, maar de wraak via tekst is heerlijk venijnig. Macaber en efficiënt, zonder knipoog: zo krijgt een spookverhaal weer tanden.

De komst van de Achille Lauro – Adriaan van Garde
Van zonnige komedie naar folk horror in één elegante schuif. Twee broers rijden een brochure binnen; een dorp draait op toerisme als offerliturgie. De regels zijn hoffelijk, de verleiding functioneel, de wijn te goed. De klap: het cruiseschip bestaat niet meer, het zonlicht wordt spooklicht. Commentaar op extractie en herinnering zonder te preken. Een verhaal dat glimlach en kilte naadloos mengt.

De plant ziet je wel – Johan Klein Haneveld
Body horror in de voortuin: mimicry als aanval. De klimplant kopieert bladeren (zelfs plastic) en koloniseert intimiteit. Haneveld schrijft onopgesmukt; zinnen sluipen, geen effectenjacht. De buurt wordt onnatuurlijk stil, perfectie wordt alarmsignaal; de payoff is lijfelijk en hard. En passant zegt het veel over blind comfort. Klein minpunt: Hannes neigt naar karikatuur. Maar de slotbeelden kleven als hars. Keurig huis, keiharde horror.

Telecratie – Finn Audenaert
Satire als dossiermontage: een land verkoopt zijn ziel aan één staatszender, geweld als infotainment. Kandidaten en praatpoppen suizen voorbij; de waarheid blijkt een edit. De dubbele onthulling - de terugkeer van de Presidenta en de weggepoetste kogelvlek - maakt pijnlijk duidelijk dat macht montage is. Tirades kunnen rekken, maar de vorm werkt messcherp: autocue-retoriek, off-screen geweld, humor die pijn doet. Een media-hel die al te bekend voelt.

Paradies Verloren – Maarten Luikhoven
Klinische kolonisatiehorror: een bioschip ontketent religie als wapen via avatar Loki. Mythebouw, infiltratie, escalatie - een supply chain van geloof. De biologiserende details geven textuur; Loki’s korte twijfel voegt menselijkheid toe voor de reset toeslaat. Expositie soms netjes uitgespeld, maar passend bij de koele, procedurele toon. Elegant wreed en bitter actueel: beschaving wordt niet gevonden maar ontmanteld, omdat Terranen geen concurrentie dulden.

Onder een hoedje te vangen – Laura Scheepers
Alt-historisch Amsterdam waar forensiek kantelt naar folklore. Ex-rechercheur Quirijn en Theresa jagen op een Alp met Tarnkappe; ritueel als vakwerk (berkenhout, kruiden, citroen). De verschijning is fysiek, niet zweverig, en de climax chirurgisch venijnig. Uitleg aan Jansen rekt iets, maar de timing, toon en ambacht zijn voorbeeldig. Titel als dubbele bodem: dader én methode onder één hoedje.

De wondere wereld van onze bijen – Charles van Wettum
Technologische hoogmoed krijgt ecologische tanden. Digibijen evolueren naar nachtelijke “houtbijen” die 80% uit geprinte pulp bestaan en hun grondstof uit bomen halen. De didactische opbouw werkt: veldcollege, hiërarchie, kantelende biotoop. De payoff is lijfelijk - kolonisatie via keel en oor - en laat zien hoe kennis geen controle biedt, eerder versnelt. Karikatuur dreigt bij enkele professoren, maar het geheel is koel, consequent en grimmig plausibel.

Van der Decken Redux – Eowen Valk & Mike Jansen
Steampunk-spookschip dat heritage-toerisme fileert. Hedendaagse scènes worden doorboord met logboeken; mechaniek krijgt eigen wil. Hoogtepunten: raderen die draaien zonder motor, een vuurduel dat passagiers uit hun tijd scheurt. De atmosfeer is dik als stoom; uitleg in logboeken rekt soms, maar de set-pieces zijn raak. Conclusie: je lakt het verleden niet, het lakt jou. Elegante onheilsmachine.

Tussen Zegen en Vloek – Edward van Egmond
Krijgskunst-parabel: via Helas Mantra schuift een tweede werkelijkheid open, waar goed doen je zichtbaarder maakt voor vijanden. De leerling redt een man en wint een daimon als aartsvijand; meester Dassai sterft stoïcijns in duel met de Dover, het meesterschap overdragend. Sober jargon, heldere moraal: zegen = vloek. Uitleg mocht soms mysterieuzer, maar het geheel blijft elegant en moreel scherp.

Hart en ziel – Luc Geeraert
Rouw als huishouden: een verdwenen jongen wordt “ornament” op een huisschrijn. De toon is spaarzaam, het effect groot. Dialogen over opruimen snijden omdat ze banaal zijn; beheer vervangt beven. Het slot, verbranden i.p.v. archiveren, treft teder en hard tegelijk. Eén vage dreigingshint blijft schetsmatig, maar als anatomie van vasthouden en loslaten is dit stil, raak en onuitwisbaar.

De grootschalige omzetting… – Mike Jansen
Faux-academische paper in kaderverhaal: je leest zowel de scène (archief, onderzoeker) als zijn rapport. De toon is droog en precies, met helder gemarkeerde aannames; mediavlagen (Big Brother Sagittarius) maken het een echt dossier. Science: imperfecte singulariteits-drive laat “monomoleculair” spul en straling achter; generatieschade volgt. Thema: kolonisatie- en vooruitgangsmythes ontleed als machtssystemen. Soms te uitleggerig, maar passend bij de vorm. Speels én venijnig experimenteel.

 

Tien jaar EdgeZero, tien jaar bewijs dat het Nederlandstalige fantastische verhaal niet dood is maar bij voorkeur onder je bed slaapt. Deze jubileumbundel is geen keurige bloemlezing; het is een georkestreerde botsing. Sciencefiction die kil en klinisch kan zijn (Paradies Verloren, Wolkenzoon), fantasy die bloed en modder serveert (Winterval, Tussen Zegen en Vloek), horror die stil op je schouder ademt (De plant ziet je wel, Geestesoproeping). Daartussen: vormspel en satire met tanden (Telecratie, “de grootschalige omzetting…”), en alt-historische verhalen die folklore in forensiek klemmen (Onder een hoedje te vangen).

De top van de bundel is vakwerk: sterke stemmen, duidelijke keuzes, riskante ideeën netjes uitgevoerd. Hier durft men morele messen te slijpen en technologische dromen te ontleden. Zwaktes zijn er ook: af en toe te veel uitleg waar het mysterie het werk had mogen doen; hier en daar een karikatuur dat mens had moeten zijn; een motief dat één keer te vaak wordt herhaald. Maar zelfs de mindere stukken verraden ambitie en ambacht en dat is in dit veld zeldzamer dan men denkt. Als staalkaart is EdgeZero 2024 oneven, maar vitaal: een bundel die je niet “uit” hebt wanneer je de laatste bladzijde omslaat. Hij blijft nagonzen in morele vragen, in beelden, in zinnen die net te strak zitten om comfortabel te zijn. Must-reads? Winterval, Manjit, Onder een hoedje te vangen, De plant ziet je wel, Paradies Verloren.

Eindoordeel: geen safe-mode jubileum, maar een rauw, rijk spectrum. De verbeelding leeft.

 

Petra Swaelmans,
Horror recensente en Wednesday-lookalike

vrijdag 3 oktober 2025

Wonderwaan 55, Vergeten wonderen.

 

Soms laat ik me verleiden tot een wat diepere, academische analyse. Vooral wanneer een boek/tijdschrift al zo’n twintig jaar de top van het Nederlandstalig Genre bedient. Tsja, zo’n studie laat zich niet verloochenen. En de vasthoudendheid van het Wonderwaan team verdient het. Analyse vereist diepgravende reflectie, naast veel tijd, want al bezig sinds mei met dit epos, dus ‘here be spoilers’, wees gewaarschuwd:


Met Wonderwaan 55 kiest de redactie een thematische inzet die zich goed laat lezen als een cultuurfilosofische verkenning: “Vergeten wonderen”. Het begrip “vergeten” wordt hier niet louter nostalgisch ingevuld, maar functioneert als een epistemologisch sleutelbegrip: de meeste kennis is per definitie verdwenen of gefragmenteerd; wat resteert, zijn sporen, artefacten en narratieven die door latere generaties worden hergebruikt of verkeerd begrepen. Het “wonder” wordt zo niet slechts een object van bewondering, maar een instabiele constructie die verschuift tussen feit, mythe en culturele herinnering.

De bundel kan gelezen worden als een literaire dialoog tussen drie onderliggende discoursen:

  1. Archeologie en geheugen - verhalen die de spanning onderzoeken tussen historische vondst en hedendaagse interpretatie (Claessens, Scheepers, Goudriaan).
  2. Mythe en meta-narratief - teksten die zich bewust spiegelen aan legendarische structuren en zich tegelijk van hun eigen vertelmechaniek rekenschap geven (Kuipers, Boekestein).
  3. Dystopie en simulacrum - verhalen waarin ontsnapping of utopie blijkt te functioneren als systeemfout of gecontroleerde illusie (Smolders, Van Wettum).

Binnen deze driedeling schuiven literaire invloeden zichtbaar mee: Kuipers lijkt Calvino’s De ridder die niet bestond en Borges’ catalogiserende meta-fictie te citeren; Smolders gebruikt een post-Ballardiaanse stedelijke vervreemding; Eekhaut put uit een traditie van cognitieve sf à la Lem en Le Guin, maar ontdoet deze van barokke opsmuk; Van Wettum ontmantelt de klassieke utopie door het individu, het “ik”, als vergeten kern terug te eisen.

De redactionele keuze (Boekestein, Orie, Goudriaan) resulteert zo in een bundel die niet louter genreplezier wil bieden, maar een literaire en theoretische reflectie op herinnering en verlies organiseert, zonder de leesbaarheid te verliezen. Het resultaat is een caleidoscoop van vergeten werelden die tegelijk entertainen en uitnodigen tot hermeneutische verdieping.

 

Laten we de verhalen an sich beschouwen:

“De Handleiding van Sophie” (Emanuel Claessens)
Claessens verweeft mythe, wetenschap en erotiek tot een verhaal waarin interpretatie zelf gevaarlijk wordt. Een gezagvoerder ontmoet in Caïro Sophie, een promovendus Derde Dynastie, die hem leidt naar Saqqara. Daar blijken muurbeelden van Apophis en een copulerende Isis/Anubis geen graffiti maar een bedieningspaneel voor een sarcofaag die met lust tijd en lotsbestemming kan herschrijven.

Het verhaal speelt met dubbele hermeneutiek: de lezer herijkt Egyptische symbolen terwijl Sophie betekenis inzet om realiteit te vormen. Wetenschappelijke details (OSIRIS-REx, Apophis) geven geloofwaardigheid, maar ondermijnen tegelijk zekerheid; mythe en fysica spiegelen elkaar.

De structuur, dagboekflarden, medische restsporen, een arts die uitgestorven pathogenen vindt, suggereert tijdverschuiving zonder reset: de wereld verandert, maar residu blijft. De sarcofaag is geen portaal maar een pact met blijvende consequenties.

Sophie is archeoloog én psychopomp: zij kadert en stuurt, verdwijnt als stof en verklaart verleden en toekomst tot droom. De mannelijke verteller, aanvankelijk rationeel, wordt instrument van haar ritueel: verlangen vervangt controle.

Zo toont Claessens dat vergeten wonderen geen objecten zijn maar acten van lezing: wie interpreteert, schept werkelijkheid. Sensueel, intelligent en ketters genoeg om lang te blijven resoneren.

 

“Ralph Borman en het Gestolen Verleden” (Tais Teng)
Tais Teng opent met branie en bravoure: Ralph Borman, archeoloog-avonturier, belandt in een spel van gestolen herinneringen en materiële restanten die meer weg hebben van schilderijen dan van artefacten. Teng mineert pulp en striptraditie, denk aan Doc Savage en de klassieke jongensboek-detective, maar koppelt dat aan een encyclopedische kunsthistorische verbeelding: reliëfscherven, vergeelde fresco’s en vergeten schilders verschijnen als portalen naar alternatieve geschiedenissen.

Het verhaal speelt met postmoderne ironie: de protagonist is evenveel poseur als held. Door Borman te presenteren als een “tijdreizende kunstschurk” die eerder stijl en bravoure verzamelt dan feiten, laat Teng zien hoe verleden tot citaat wordt. Dat past naadloos in het bundelthema: vergeten wonderen zijn hier geen sacrale geheimen, maar culturele constructies die door charismatische vertellers worden geplunderd en hergebruikt.

Structuur en toon zijn snedige pastiche. De dialogen zitten vol tongue-in-cheek commentaar, alsof de verteller weet dat hij in een avonturenroman leeft. Daarmee ondermijnt Teng het idee van historische authenticiteit: het verleden wordt een speeltuin voor creatieve dieven. Tegelijkertijd sluimert er een melancholie in de details, elke vondst is ook een verlies, een echo van iets dat niet meer helemaal te begrijpen is.

Waar Claessens’ verhaal hermetisch en sensueel was, kiest Teng voor overdaad en spel. Toch raakt het aan eenzelfde kern: betekenis is maakbaar, geschiedenis kan worden gestolen en opnieuw verteld. De lezer blijft achter met een dubbel gevoel: vermaakt door het stilistische vuurwerk, maar ook licht gealarmeerd over hoe makkelijk het verleden kan worden herschreven zodra iemand met voldoende charme en verhalenarsenaal het zich toe-eigent.

 

“Snaartheorie” (Jan J.B. Kuipers)
Kuipers levert een meervoudig tekstweefsel dat zich voordoet als ridderroman maar zichzelf voortdurend openvouwt tot meta­commentaar. Ysabel, Walewein en Isididrus reizen langs astrale barrières en vergeten kennis, maar het eigenlijke avontuur speelt zich af in de verhaallaag: het verhaal weet dat het verhaal is. Kuipers citeert en parodieert middeleeuwse kronieken, Arthurlegenden en alchemistische kosmologie, maar laat de verteller geregeld uit de rol vallen, alsof Calvino’s De ridder die niet bestond een cursus postmoderne fysica volgt.

De “Snaar” fungeert tegelijk als kosmische verbindingslijn én als vertelkoord: wat de personages doorkruisen, doorloopt de lezer als narratief. Dat idee is briljant omdat het thema van de bundel — vergeten wonderen — hier wordt vertaald naar vergeten verteltradities. De tekst herinnert ons eraan dat mythen ooit wiskundig-serieuze wereldverklaringen waren en nu vooral curiosa lijken, totdat iemand ze opnieuw “bespeelt”.

Kuipers’ stijl is geleerd en ironisch: hij strooit met namen en titels, maar prikt tegelijk de ernst ervan door met ironische aside’s en zelfrelativering. Zo creëert hij een leeshouding die tegelijk geniet en wantrouwt; de lezer wordt uitgenodigd om bewust te interpreteren in plaats van zich te laten meeslepen.

Onder de speelse laag schuilt melancholie: kennis verdwijnt, verhalen verschuiven, autoriteit is broos. De ridderlijke zoektocht blijkt niet naar waarheid te leiden maar naar een besef van contingent verhaal-zijn. Daarmee sluit Kuipers naadloos aan bij het thematische hart van Wonderwaan 55: wonderen zijn geen objectieve feiten maar tijdelijke constructies, ooit heilig, nu speelgoed, straks misschien weer serieus. Zijn verhaal amuseert, maar prikkelt tegelijk de filologische en filosofische lezer die weet dat elke “waarheid” uiteindelijk tekst op textiel is.

 

“Ouder dan Licht” (Guido Eekhaut)
Eekhaut schrijft met een bedaarde, bijna ascetische toon die scherp contrasteert met de barokke overdaad van Kuipers. In Ouder dan Licht volgen we Arimas, een buitenstaander die in gesprek raakt met Tee, een priesterlijk bewaarder van kennis die evenveel verbergt als onthult. Hun dialoog vindt plaats in een beschaving die ooit sterren heeft bereisd, maar nu gevangen zit in dogma’s en rituelen die de oorsprong van haar weten hebben verduisterd. De “vergeten wonderen” zijn hier niet exotische artefacten, maar de intellectuele vrijheid die ooit vanzelfsprekend leek.

Eekhaut bouwt zijn wereld met spaarzame maar precieze details: kosmische tempels, stille archieven, orden die meer bezig zijn met conserveren dan begrijpen. Die soberheid werkt als een stilistisch statement: hij verkiest reflectie boven spektakel. Wie Lem of Le Guin kent, herkent het denken over kennis als macht en als beperking. Waar Lem vaak ironisch is, kiest Eekhaut voor existentiële ernst; waar Le Guin gemeenschapsgericht schrijft, focust hij op het individu dat zich ontworstelt aan een verstikkend collectief.

Het verhaal is feitelijk een gesprek over epistemologie in fictievorm. De sciencefictionlaag, interstellaire beschaving, vergeten technologie, fungeert als spiegel voor onze eigen omgang met kennis en autoriteit. Dat maakt het intellectueel prikkelend zonder abstract te worden; de spaarzame actie houdt net genoeg spanning.

Thematisch sluit het naadloos bij de bundel aan: vergeten wonderen blijken hier geen tastbare relikwieën maar verloren denkruimte. Eekhaut herinnert ons eraan dat beschavingen niet alleen voorwerpen maar ook hun vermogen tot vragen kunnen kwijtraken. Dat levert een sobere, maar krachtige tekst op: minder flamboyant dan andere bijdragen, maar misschien juist daardoor de meest filosofisch duurzame.

 

“De ultieme show” (Mike Jansen)

Wat in eerste instantie oogt als een uitbundige space opera over een ultieme voorstelling, blijkt bij nauwkeurig en herhaaldelijk lezen een gelaagde literaire ontmanteling van spektakel en betekenis. Jansen gebruikt het decor van verre sterren en exotische werelden niet voor avontuur, maar als metafoor voor onze omgang met verhalen en media.

De tocht is een trapsgewijze afdaling van geënsceneerde werkelijkheid naar ontledigde betekenisbodem, waarin het publiek zelf tot grondstof van de show wordt.

We starten in de Polderhemel, een zwerm van dertig platgeslagen mini-werelden die het Hollandse landschap persifleren, met huilmolens, “Weidemeesters” en zelfs de “Noordplas van Lux-Vier”, als instagrammable decor voor poseergedrag. Hier legt de tekst al de dialoog tussen spektakel en kijker bloot: likes, tags en poseertijd reduceren ervaring tot beeldkapitaal. Vandaar schuift het door naar Pleasure Ellipsis Prime, een modulair recreatiecluster waar verlangens industrieel worden gedoseerd; de neuro-modelfluencer Zilta Vax lost er letterlijk op in haar gekozen ervaring, subjectverlies als permanente bijwerking van consumptieve zelfcuratie. Het Fluïde Klooster van Xynarh verplaatst het accent van genot naar ritueel lichaam: monniken die “via ingewanden” bidden en Mia’s verleden als diagnostische AI (versie 3.4) die wegens “overmatige nauwkeurigheid” is afgezet, spiegelen religie, techniek en waarheidspolitiek; zelfs passagiers verdwijnen geruisloos … Xynarh “neemt wat het nodig heeft.” Vleeskubus 9 (“Carnevale”) escaleert dit naar grotesk spektakel: een stad van vlees, parades van echo-kostuums en een regen van fraktale symbolen, een carnavalesk maalfestijn waarin spijt als delicatesse wordt geconsumeerd.

Tussenstation is de maanlichtzone, het “cognitieve tussenstelsel” waar tijd binnenwaarts loopt en het zelfbeeld een halfwaardetijd van 61 uur krijgt; Mia waarschuwt voor “buitenkantgedachten” die ons gaan denken. Dit is de liminale kamer waar de zintuigen de logica opgeven en identiteit begint te rafelen. Tranak’Tok is vervolgens het anti-Wonder: een niet-wereld die betekenis weigert en de influencers straft door ze te negeren, een zuil die onder het taalniveau blijft, waar opnameapparatuur zich uit schaamte ontleedt. Hier leert de tekst: zonder leegte geen verwondering. In Q-Vyrr, het Levende Hart (een neutronenzon als broadcastkern), valt het masker: Linken Griz Hargadont herneemt zijn ware aard als glyph-patroon, Mia faciliteert de liturgie van het kijken, en het publiek wordt tot presentator, de ultieme fusie van consumptie en productie (#IkBenHetWonder).

Zo schaalt het verhaal van kartonnen verwondering naar ontologische nul en terug naar een cynisch “Wonderen 2.0™”: niet meer kijken, maar zijn, als content. Ik vond dit verhaal een intens en diepgravend avontuur dat me volledig opslokte. Wat begon als speelse space opera veranderde langzaam in iets ontregelends en existentieels. Ik voelde me tegelijk vermaakt en ongemakkelijk, geraakt door de gelaagdheid en de scherpe mediakritiek. Dit bleef lang in mijn hoofd nazinderen.

 

“Met rood haar in een donkere nacht” (Jaap Boekestein)

Boekestein opent met een bijna nostalgische setting die hij langzaam ondergraaft: een kroniekschrijver wordt ingehuurd om het heldendicht van Sergio, de roodharige ridder, te beschrijven. Aanvankelijk lijkt dit een eerbetoon aan ridderromantiek, maar al snel blijkt dat zowel Sergio als het verhaal dat over hem geschreven wordt, constructies zijn: zorgvuldig geconstrueerde façade, meer marketing dan mythe.

Boekestein gebruikt een verteltrant die doet denken aan middeleeuwse kroniek en orale overlevering, maar hij kruidt die met modern sarcasme en relativering. De ik-verteller houdt afstand tot zijn materiaal, bekijkt de held als een man die te veel gelooft in zijn eigen rol en door de omstandigheden onderuit wordt gehaald. Zo wordt de traditionele heldenvertelling langzaam onttoverd.

De tekst is minder metafysisch dan Kuipers’ Snaartheorie, maar deelt de fascinatie voor het maken van mythe. Sergio’s falen, en de manier waarop zijn verhaal wordt herschreven, reflecteert hoe geschiedenis niet bestaat uit feiten maar uit verhalen die bruikbaar zijn voor macht en publiek. Boekestein laat zien hoe snel een roemrucht figuur kan worden gedeconstrueerd zodra iemand de kroniek hanteert als wapen.

Stilistisch is het verhaal toegankelijk, scherp en soms vilein; Boekestein geniet zichtbaar van ironische details en terloopse steekjes onder water. Binnen het thema vergeten wonderen wordt het een prikkelend statement: niet elk wonder is waard om herinnerd te worden, en sommige mythen verdienen het misschien juist om ontmaskerd te raken.

 

“Een horizon verloren” (Karel Smolders)

Smolders zet een wereld neer die aanvankelijk herkenbaar aandoet: een samenleving gedomineerd door overlays, digitale lagen die alles filteren en sturen, en gecontroleerd door politieachtige bedrijven met commerciële motieven. Hoofdpersonage Nelson leeft in een door techniek en kapitaal geregisseerde omgeving, maar droomt van een uitweg: de mythische stad Shambala, voorgesteld als laatste plek waar vrijheid en echtheid mogelijk zijn.

Het verhaal werkt op meerdere lagen. Op het oppervlak is het een dystopische vluchtvertelling: Nelson probeert te ontsnappen aan een benauwende technocratie. Maar die ontsnapping wordt zelf onderdeel van het systeem: Shambala blijkt geen bevrijding maar een zorgvuldig geconstrueerde val. Zo ontmaskert Smolders de illusie van “uitgang” in een wereld waar zelfs verzet en subcultuur door machtige structuren worden geabsorbeerd.

Stilistisch is de tekst droog en trefzeker, met veel aandacht voor infrastructuur, surveillance en de banaliteit van technologie. Er zit iets Ballardiaans in deze architectuur van vervreemding: steden en systemen zijn kil, maar onweerstaanbaar vormend. De protagonist heeft nauwelijks agency; zijn poging tot verzet wordt al voorgekookt door dezelfde krachten die hij wil ontvluchten.

Binnen het thema vergeten wonderen levert Smolders een wrang statement: zelfs hoop kan worden gecommodificeerd. De mythische horizon waarnaar mensen verlangen, hier Shambala, is misschien al vóór aankomst door machtssystemen gekaapt. Het wonder blijft bestaan, maar enkel als lokaas. Dat maakt het verhaal donker, actueel en ongemakkelijk overtuigend.

 

 

“Een Voorzichtig Project” (Charles van Wettum)

Van Wettum kiest voor een sobere, bijna klinische toon om een wereld te schetsen die op het eerste gezicht paradijselijk lijkt. Herman en Eva leven in een zorgvuldig georkestreerde idylle, maar al snel blijkt dat ze onderdeel zijn van Harmonie: een collectief bewustzijn dat experimenteert met menselijke reconstructie. De titel is ironisch; het “voorzichtige project” is een sociaal en existentieel laboratorium waarin het individu wordt gewist ten gunste van een perfecte gemeenschap.

De meest in het oog springende techniek is de typografische koorstructuur: passages waarin “Harmonie” spreekt in meervoud en tegelijk afstandelijk en warm klinkt. Dit koor geeft de tekst een bijna religieuze bijklank; de stem van het collectief klinkt als goddelijke voorzienigheid maar blijkt vooral rationeel optimaliserend.

Thematisch onderzoekt Van Wettum de prijs van utopie. De omgeving is veilig en mooi, maar het ‘ik’ wordt langzaam opgelost; identiteit blijkt hinderlijk voor harmonie. Herman en Eva balanceren tussen menselijkheid en opname in een groter geheel. Hun kleine twijfels en aarzelingen brengen emotionele spanning: mag perfectie kosten wat jou uniek maakt?

Stilistisch is het verhaal beheerst en glashelder. Het verrast niet met grootse actie, maar met psychologische onderstroom: subtiele angst voor verlies van zelf. Binnen het thema vergeten wonderen is dit een scherp antwoord: het wonder dat verloren ging, is de individuele stem. Een toekomst die alles repareert, maar ook jou uitwist.

 

“Onconventionele middelen” (Django Mathijsen & Anaïd Haen)

Mathijsen en Haen openen klein en herkenbaar: een zorgsituatie rond ouderen, routines en menselijke kwetsbaarheid. De toon is aanvankelijk alledaags en invoelend; we kijken mee met verzorgers en mantelzorg in een setting die niet spectaculair is, maar geloofwaardig en intiem. Juist daardoor komt de verschuiving naar het ongebruikelijke scherp binnen.

Het verhaal draait om de vraag hoever je mag gaan om lijden te verlichten of recht te doen aan waardigheid. “Onconventionele middelen” uit de titel verwijst niet naar futuristische gadgets, maar naar een handeling die buiten de protocollen valt. Moreel te begrijpen maar juridisch of maatschappelijk onacceptabel. De schrijvers spelen hier met een grenssituatie: empathie versus regels.

Stilistisch is het verhaal helder en ongecompliceerd, bijna journalistiek in zijn beschrijving van omgeving en handeling. De kracht zit in de morele spanning: zonder veel uitleg wordt voelbaar dat iets niet klopt en toch misschien noodzakelijk lijkt. Er is geen grote wereldbouw of metafysica; het is juist de nabijheid die confronteert.

Binnen het thema vergeten wonderen vormt dit een sobere voetnoot: het wonder hier is niet buitenaards of mythisch, maar de menselijke zorg en compassie die we in regelgeving en technologie gemakkelijk kwijt raken. Soms moet iemand buiten de lijntjes kleuren om menselijkheid te bewaren.

 

“De verscheidenheid in hedigheid” (Deborah van Duin)

Van Duin kiest voor een uitgesproken conceptueel experiment: wezens die niet één enkel heden ervaren, maar zevenentwintig gelijktijdige “nu’s”. Hun bestaan is een web van overlappende tijdsdraden; keuzes, herinneringen en oorzaak-gevolg lossen op omdat er geen bevoorrechte tijdlijn meer is. Het wonder is hier niet een artefact of een ontdekking, maar het radicaal andere bewustzijn zelf.

Het verhaal is minder gericht op plot dan op filosofische verkenning. De vertelstem mengt beschouwende passages met kleine alledaagse scènes waarin het meervoudige nu tastbaar wordt: een gesprek dat in uiteenlopende versies uiteenvalt, een gedachte die tegelijk ontstaat en sterft. Dit maakt de tekst toegankelijker dan een zuiver theoretisch essay, maar houdt het intellectueel scherp.

In vergelijking met andere auteurs in dit veld schuift Van Duin haar pionnen subtiel:

  • Waar Ted Chiang in Story of Your Life niet-lineaire tijd gebruikt om emotie en voorbestemming te onderzoeken, gaat Van Duin een stap verder door absolute gelijktijdigheid te verbeelden: geen toekomst-voorgevoel, maar parallel beleefde realiteiten.
  • Bij Greg Egan (Permutation City) en Charles Stross (Palimpsest) zijn parallelle tijden vaak digitale constructies of te beheren lijnen; Van Duin laat het lichamelijk en biologisch voelen: het is hoe deze soort ís, niet een simulatie.
  • Borges’ Tuin met zich splitsende paden en Calvino’s speelse metafictie onderzoeken de veelheid van verhalen; Van Duin doet iets soortgelijks maar intern, als bewustzijnstoestand, waardoor het existentiëler wordt.
  • In tegenstelling tot de weemoedige herinneringslaag van Le Guin of de cerebrale nuchterheid van Lem, kiest Van Duin voor een speels maar precieus gedachte-experiment dat de lezer zelf even meervoudig laat voelen.

Binnen Wonderwaan 55 is dit een frisse intellectuele bijdrage: geen mythe of mediakritiek, maar een strak uitgevoerde tijdfilosofie in fictievorm. Het wonder dat verloren ging is de lineaire vanzelfsprekendheid van ons bestaan; Van Duin herinnert ons eraan dat tijd zelf niet zo eenduidig hoeft te zijn als wij graag geloven.

 

“Het getij bracht gebeente” (Laura Scheepers)

Scheepers opent met een zorgvuldig gelaagd verhaal waarin archeologie en mythe subtiel door elkaar lopen. We volgen Robine, een hedendaagse onderzoeker die aan de Zeeuwse kust werkt en daar sporen van het heiligdom van Nehalennia tegenkomt. Het werk aan botmateriaal en oude voorwerpen roept visioenen op: ze ziet het verleden niet als droge reconstructie, maar als levende ervaring die zich in haar zintuigen nestelt.

De tekst is gebouwd als een dubbele tijdslaag. In het heden is Robine een rationele wetenschapper, bezig met data en conservering; in de verledenlaag voelen we de cultus van Nehalennia: schepen, offers, getijden. Deze gelaagdheid geeft het verhaal een melancholisch ritme: elk gevonden bot en elk stuk wrakhout is zowel data als fluistering uit een verdwenen wereld.

Thematisch onderzoekt Scheepers hoe kennis meer is dan analyse: beleving en resonantie zijn onmisbaar. Vergeten wonderen keren niet terug door wetenschap alleen; soms vraagt het verleden om intuïtie en empathie. Robine wordt daardoor een soort medium: niet door bovennatuurlijke gaves, maar doordat ze zich openstelt voor wat objecten onbewust vertellen.

Stilistisch is het proza beheerst, sfeervol en rijk aan sensorische details: zout, modder, water, wind. Het heeft iets sacraals zonder zweverig te worden; de zee fungeert als tijdmachine en grens tussen leven en dood. Binnen het bundelthema biedt dit verhaal een intieme, bijna liturgische kijk op vergeten wonderen: niet als spektakel of theorie, maar als stil doorwerken van oude rituelen in een moderne geest.

 

“Gezond leven” (Roelof Goudriaan)

Goudriaan kiest voor een ingetogen, haast documentaire vertelling rond een Japanse sentō, een traditionele buurtbadplaats, die langzaam verdwijnt uit het stedelijke landschap. De verteller beschrijft het badhuis, zijn bezoekers, rituelen en kleine gesprekken met een nauwkeurigheid die bijna etnografisch aanvoelt. Geen spectaculaire gebeurtenissen, maar een stille registratie van een verdwijnende leefwereld.

Onder de rustige toon sluimert een duidelijk thema: verlies van gemeenschap en ritueel. De sentō was ooit een ontmoetingsplek waar lichamen en verhalen samenkwamen; nu dreigt ze te verdwijnen door modernisering en individualisering. De verteller balanceert tussen beschouwen en rouwen, zonder sentimenteel te worden, en schetst hoe kleine gebruiken, wassen, stoom, praatjes, dragers van cultuur zijn.

Stilistisch kiest Goudriaan voor sobere helderheid. De kracht zit niet in plotwendingen, maar in ritmisch observeren: hij laat de damp opstijgen, het geluid van water kletteren, het zwijgen tussen bekenden spreken. Daardoor krijgt het verhaal een haast haiku-achtige kwaliteit: klein in gebaar, groot in resonantie.

Binnen het thema vergeten wonderen is dit een verstild tegengewicht voor de luidruchtige mediacritiek en grootse mythen elders in de bundel. Het wonder dat hier verdwijnt is eenvoudig maar kostbaar: gemeenschappelijke geborgenheid in een plaats die generaties lang vanzelfsprekend leek. Het verhaal herinnert eraan dat vergeten niet altijd groots of kosmisch is; soms is het gewoon een badhuis dat sluit en daarmee een hele cultuurlaag die oplost.

 

“De dromen van een pauper” (Marcel Orie)

Orie opent met een sobere ik-stem die zich door een grauw kustlandschap beweegt: kloosters, kaap Vuilwind, mist en zand vormen het decor van een bestaan aan de rand van alles. De verteller, een zelfverklaarde pauper, leeft in armoede en lethargie, maar zijn dromen dragen een bijna visionaire intensiteit: flarden van rijkdom, ontsnapping, misschien zelfs zin.

Het verhaal speelt sterk met contrasten: de fysieke wereld is vochtig, grauw en afgetakeld; de droomwereld is warm, soms grotesk overvloedig maar nooit helemaal bevrijdend. Zo ontstaat een beklemmende ambiguïteit: is dromen verzet, troost, of een val die echte verandering vervangt? Orie laat de lezer in die spanning hangen, zonder uitleg of moraal.

Stilistisch kiest hij voor sensorisch, tastbaar proza: modder, zeemist, geluiden van getij en verlaten steigers. De wereld voelt vuil en leefbaar tegelijk. De introspectieve toon doet denken aan zeventiende-eeuwse zeereizigersliteratuur vermengd met existentiële moderniteit; een stem die overleeft door te observeren en te mijmeren, niet door te handelen.

Binnen Wonderwaan 55 is dit een stil maar indringend stuk. Het “vergeten wonder” is hier de mogelijkheid om te dromen in omstandigheden die weinig ruimte laten voor hoop. Dromen worden tegelijk verzet en vlucht; ze houden de pauper op de been maar laten hem ook gevangen in zijn uitzichtloze wereld. Orie levert zo een melancholisch, atmosferisch antwoord op het thema. Minder spectaculair dan sommige andere verhalen, maar met een blijvende, stille resonantie.

 

 

De vijfenvijftigste editie van Wonderwaan voelt als een stille mijlpaal: een bundel die niet alleen verhalen verzamelt, maar ook het genre zelf opnieuw bevraagt. Onder de vlag van “Vergeten wonderen” is een mozaïek ontstaan dat tegelijk speels en ernstig is, rijk aan verwijzingen én gevoelig voor het verdwijnen van betekenis.

Wat deze editie bijzonder maakt, is dat zij het vergeten niet louter als verlies benadert, maar als een proces dat cultuur en verbeelding voedt. Claessens laat zien dat interpretatie zelf scheppend kan worden; Kuipers speelt met eeuwenoude vertelfragmenten om nieuwe snaartheorieën van mythe te weven; Smolders en Jansen leggen bloot hoe systemen van macht en media zelfs onze verlangens en horizon opslokken; Van Wettum, Van Duin en Scheepers tonen dat vergeten ook stil en intiem kan zijn, het oplossen van een ik, het verdwijnen van tijd als vaste lijn, het zachte fluisteren van oude rituelen onder de modder. Tussen deze zwaarte door zorgen Goudriaan en Orie voor een menselijke melancholie, terwijl Teng en Boekestein herinneren aan de vreugde van spel en ironie.

Academisch beschouwd is dit een bundel over epistemologie en geheugen: hoe kennis ontstaat, verdwijnt en telkens opnieuw wordt geconstrueerd in verhalen. Maar er zit ook een duidelijke emotionele onderstroom: een heimwee naar een tijd waarin wonderen nog als vanzelfsprekend golden, en een scherp besef dat wij ze inmiddels vaak consumeren in plaats van doorleven.

Dat maakt Wonderwaan 55 tot meer dan een verzameling korte fictie. Het is een literaire herinneringsmachine: een plek waar vergeten en heruitvinden samenkomen, waar nostalgie mag bestaan maar niet onkritisch blijft. Voor wie het genre liefheeft, is het een uitnodiging tot herlezing en herontdekking en een stille waarschuwing dat onze wonderen alleen blijven bestaan zolang we bereid zijn ze opnieuw te lezen, te herinterpreteren en soms zelfs tegen de stroom van consumptie in te bewaren.

 

Petra Swaelmans
Horrorrecensente en Wednesday look-alike

 

 

 

 

 

Onwereldse Sprookjes

Onwereldse Sprookjes is zo’n bundel die je niet simpelweg openslaat, maar waar je voor moet gaan zitten alsof je een oud sprookjesboek op z...

Meest bezoch